Nathalie Cuylaerts, Hugo Van Bueren
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 23 april 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/1 | Aanpassing meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2021) - Beleidsrapporten en detail bij de aanpassing meerjarenplan. Vaststelling van de kredieten 2022. Goedkeuring.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 23 april 2021
Naar aanleiding van de aanpassing meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2021 – maand december) worden de vermeerderingen en verminderingen van kredieten gebundeld van het type ‘Aanpassing meerjarenplan (AMJP)’ in Mercurius-Beleidsbepaling.
Volgende rapporten worden bijgevoegd ter goedkeuring:
01 Strategische nota |
02 Financiële nota: |
M1 Financieel Doelstellingenplan |
M2 Staat van het financieel evenwicht (geconsolideerd) |
M3 Overzicht van de kredieten |
03 Toelichting: |
T1 Ontvangsten en uitgaven naar functionele aard |
T2 Ontvangsten en uitgaven naar economische aard |
T3 Investeringsproject |
T4 Evolutie van de financiële schulden |
Overzicht van de financiële risico’s |
Grondslagen en assumpties bij de opmaak |
Plaats van de documentatie op internet |
Detail van de aanpassing van het meerjarenplan |
De aanpassing meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2020 – maand december) leidt tot volgend financieel evenwicht:
BESCHIKBAAR BUDGETTAIR RESULTAAT | |||
Jaar | Vorig krediet | Aanpassing | Huidig krediet |
2020 | 22.660.658,60 | 0,00 | 22.660.658,60 |
2021 | 19.512.950,60 | 11.889.928,50 | 31.402.879,10 |
2022 | 15.092.853,60 | 8.862.906,50 | 23.955.760,10 |
2023 | 10.723.649,20 | -3.872.359,50 | 6.851.289,70 |
2024 | 6.447.179,20 | 7.556.255,50 | 14.003.434,70 |
2025 | 2.419.449,20 | 11.678.220,50 | 14.097.669,70 |
AUTOFINANCIERINGSMARGE | |||
Jaar | Vorig krediet | Aanpassing | Huidig krediet |
2020 | -126.798.696,13 | 0,00 | -126.798.696,13 |
2021 | 1.142.249,50 | -132.477,00 | 1.009.772,50 |
2022 | 114.926,50 | 1.103.131,00 | 1.218.057,50 |
2023 | 114.681,10 | 200.235,00 | 314.916,10 |
2024 | 210.232,50 | 197.371,00 | 407.603,50 |
2025 | 456.155,50 | 194.471,00 | 650.626,50 |
Het evenwicht in het meerjarenplan blijft bewaard in alle jaren. De autofinancieringsmarge blijft positief in 2025.
Tegelijk worden de kredieten 2021 vastgesteld door de provincieraad.
Dit verslag werd door de deputatie goedgekeurd op 12 november 2020.
De provincieraad van Antwerpen,
Gelet op het artikel 149 van het provinciedecreet, aangaande aanpassingen van het meerjarenplan en de vaststelling van kredieten;
Gelet op het artikel 43, punt 28° van het provinciedecreet, aangaande de bevoegdheid van de provincieraad tot het toekennen van nominatieve subsidies;
Gelet op de artikelen 14, 15 en 16 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende BBC2020, aangaande aanpassingen van het meerjarenplan en het financieel evenwicht;
Gelet op de artikelen 1, 3 en 4 van het ministerieel besluit betreffende BBC2020, aangaande de voorschriften en toelichting inzake beleidsrapporten en de documentatie bij het meerjarenplan;
Gelet op de artikelen 11 en 12 van het ministerieel besluit betreffende BBC2020, aangaande de gecorrigeerde autofinancieringsmarge en de digitale rapportering van gegevens;
Overwegende de voorgestelde vermeerderingen en verminderingen van kredieten;
Op voorstel van de deputatie,
BESLUIT:
Enig artikel:
De aanpassing aan het meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2020 – maand december) wordt vastgesteld. Tegelijk worden de kredieten 2021 vastgesteld. De dotaties en nominatieve subsidies voor 2021 uit de lijst van de toegestane werkings- en investeringssubsidies worden goedgekeurd.
Bijlagen:
Beleidsrapporten en detail bij de aanpassing meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2020 - maand december) - vaststelling kredieten 2021
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 36
totaal aantal tegenstanders: 0
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 0
Met als gevolg: Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Geen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
Geen
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 4 december 2020 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/2 | Provinciebelasting op de bedrijven. Reglement 2022. Goedkeuring.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 23 april 2021
Tegen het belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven 2020 zijn enkele gerechtelijke procedures lopende, waarbij enerzijds een schending van het gelijkheidsbeginsel wordt opgeworpen vermits er voor agrarische (en openluchtrecreatieve) bedrijven lagere tarieven en/of tariefstructuren gehanteerd worden in vergelijking met andere bedrijven en waarbij anderzijds een schending van het gelijkheidsbeginsel wordt opgeworpen die gebaseerd is op de berekeningswijze van de belasting.
Om die reden is het raadzaam om wat het belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven 2021 betreft, de inhoud en de motivering van het belastingreglement onder de loep te nemen:
In de lopende gerechtelijke procedures worden volgende argumenten opgeworpen door de belastingplichtigen:
De provincie Antwerpen hanteert een onderscheid in tarifering naargelang de belastingplichtige al dan niet een agrarisch of openluchtrecreatief bedrijf is.
Het onderscheid is ingegeven door het feit dat categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openluchtrecreatieve beroeps- en bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement genereren per vierkante meter oppervlakte, een uitzonderlijke nood hebben aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht door voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien.
Volgens de desbetreffende belastingplichtigen zouden tal van bedrijven waaronder zij zelf, eveneens nood hebben aan een grote oppervlakten om economisch rendabel te zijn, doch zij kunnen niet genieten van het verlaagd tarief waarin het belastingreglement voorziet voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven.
Volgens de desbetreffende belastingplichtigen schendt de provincie Antwerpen het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
De belastingplichtigen argumenteren verder dat het hebben van een uitgesproken financieel doel wat de provinciebelasting op de bedrijven betreft, het onderscheid niet objectief en redelijk verantwoordt. Het feit dat een evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt beoogd, zou volgens de desbetreffende belastingplichtigen hieraan geen afbreuk doen.
Voorts zou er, volgens de desbetreffende belastingplichtigen, tevens een schending van het gelijkheidsbeginsel bestaan, wat de berekeningswijze van de belasting betreft:
Zo is de belasting op de bedrijven verschuldigd per vestiging die wordt gebruikt of tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie/ uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden. Hierbij is het van geen belang dat de oppervlakte van de vestiging effectief wordt gebruikt door de belastingplichtige, maar volstaat het dat de oppervlakte kan worden gebruikt.
Bovendien wordt het ‘gebruik’ ruim geïnterpreteerd zodat ook een parking, een plantsoen, een grasstrook, een groenzone, een vijver als gebruik kwalificeren. Om belastbaar te zijn volstaat het dat een oppervlakte eventueel nog kan worden gebruikt, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (vb. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel nut of gebruik).
De desbetreffende belastingplichtigen concluderen dat oppervlakte die niet wordt gebruikt of die niet rendabel is, toch in rekening gebracht wordt voor het berekenen van de verschuldigde provinciebelasting. Op deze manier argumenteren de belastingplichtigen dat de berekeningswijze van de belasting, het gelijkheidsbeginsel zou schenden.
De provincies hebben, krachtens artikel 170, §4 van de Grondwet, fiscale autonomie. De provincies kunnen in beginsel vrij kiezen waarop zij belastingen wensen te vestigen. Dit betekent dat de provincies de beleidsvrijheid hebben om bepaalde zaken of handelingen aan belasting te onderwerpen en andere zaken of handelingen niet te belasten. Deze beleidsvrijheid wordt enkel beperkt door wettelijke en grondwettelijke regels waaraan de provincies zich dienen te houden.
Artikel 172 van de grondwet bepaalt dat inzake belastingen geen voorrechten kunnen worden ingevoerd.
“Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoegd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoegd dan door een wet”
Artikel 172 van de grondwet is een loutere bevestiging van het gemeenrechtelijke gelijkheidsbeginsel in fiscale aangelegenheden. Het belastingreglement moet geen feitelijke fiscale gelijkheid teweegbrengen tussen burgers, maar moet op alle burgers die zich in een gelijke situatie bevinden, gelijk worden toegepast.
Artikel 172 van de grondwet verbiedt niet om specifieke belastingen in te voeren, welke slechts bepaalde personen i.v.m. hun activiteiten treffen, mits alle personen die zich in gelijke omstandigheden bevinden, gelijk worden aangeslagen. De grondwettelijke regels inzake de gelijkheid van de Belgen en de niet-discriminatie inzake fiscaliteit, verhinderen niet dat een verschillende financiële behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, voor zover daarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Het al of niet aanwezig zijn van de redelijke verantwoording dient getoetst te worden aan het doel en de gevolgen van de ingestelde belasting en aan de redelijkheid van de verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Het volstaat m.a.w. om te kunnen beslissen of het maken van categorieën objectief en redelijk is, dat in redelijkheid blijkt dat er een objectieve verantwoording bestaat of kan bestaan voor die categorieën. Wanneer een norm die een belasting invoert, belastingplichtigen beoogt met verschillende toestanden, moet hij die verscheidenheid noodzakelijkerwijze opvangen in vereenvoudigde categorieën en vereisen de voornoemde regels niet dat de norm de belasting aanpast naargelang van de eigenheid van elk geval.[1]
Het bestuur kan wel degelijk binnen haar beleid een bepaalde differentiatie maken zolang deze voldoende verantwoord en niet willekeurig is. Het gelijkheidsbeginsel heeft niet tot gevolg dat iedere belastingplichtige die een bepaalde belasting als onrechtvaardig ervaart deze zou kunnen aanvechten. Dit zou de beleidsvrijheid van het bestuur immers totaal uithollen.
Er dient opgemerkt te worden dat de rechterlijke macht zich niet mag uitspreken over de opportuniteit van de belastingreglementen, daar de fiscale wetgeving van openbare orde is.[2]
De toepassing van het gelijkheidsbeginsel kan bovendien slechts marginaal getoetst worden in het fiscaal recht. Het betreft een kennelijk overdreven last, een kennelijk onredelijk onderscheid en een kennelijke onevenredigheid tussen de aangewende middelen en het beoogde doel die kunnen worden gesanctioneerd. [3]
2. rechtspraak
2.1. Agrarische bedrijven
Het Hof van Cassatie en andere hoven en rechtbanken hebben reeds bij herhaling een oordeel kunnen vellen m.b.t. de differentiatie aangaande agrarische bedrijven t.a.v. provinciale of gemeentelijke vestigingsbelastingen.
In een arrest van 24.12.2013 stelde het hof van beroep te Gent :
“In redelijkheid moet worden onderzocht of een objectieve verantwoording voor het verlaagde tarief voor agrarische bedrijven bestaat. Er is schending van het gelijkheidsbeginsel wanneer is komen vast te staan dat de aangewende middelen niet in verhouding staan met het beoogde doel. Het onderscheid enerzijds tussen agrarische bedrijven die aan een ander tarief zijn onderworpen en anderzijds andere zelfstandigen en vennootschappen wordt verantwoord door het verschil in financiële draagkracht en de noodzaak om over grote oppervlakten te beschikken om economisch rendabel te zijn. In alle redelijkheid dient aangenomen dat de appellante als logistiek bedrijf een hoger rendement heeft dan een landbouwbedrijf. Anderzijds houdt de appellante zich niet bezig met de exploitatie van gronden zodat teneinde een evenwicht te bekomen het tarief bij landbouwbedrijven lager is.”
(Gent, 24 december 2013, LRB 2014, afd. 1, 80, Katoennatie / Provincie Oost-Vlaanderen)
In een arrest van het Hof van Cassatie van 16.6.2016 verwierp het Hof een voorziening (ingesteld door de belastingplichtige Katoennatie) tegen een arrest (niet-gepubliceerd) van het Hof van Beroep te Gent van 17.6.2014, waarbij het Hof te Gent de redelijke verantwoording van de differentiatie had verworpen.
Tegen dit arrest werd door belastingplichtige een cassatievoorziening ingesteld. Het Hof van Cassatie verwierp met arrest van 16.6.2016 de cassatiemiddelen en stelde o.m. :
“6. De appelrechters oordelen dat :
- het onderscheid tussen enerzijds agrarische bedrijven die aan een ander tarief zijn onderworpen en anderzijds andere zelfstandigen en vennootschappen wordt verantwoord door het verschil in financiële draagkracht en de noodzaak om over grote oppervlakten te beschikken om economisch rendabel te zijn ;
- in alle redelijkheid dient te worden aangenomen dat vennootschappen zoals de eiseres een hoger rendement hebben dan een landbouwbedrijf;
- deze motivering voor het onderscheid, in het licht van de doelstelling van de belasting, waarover in de preambule van het belastingreglement onder andere staat dat gestreefd wordt naar een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk over de belastingplichtigen, danig besloten ligt in de kenmerken van de gunstiger behandelde categorieën dat daarover geen informatie moest zijn opgenomen in het belastingreglement of in het wetgevend dossier.
Door aldus te oordelen dat het verschil in behandeling tussen de categorieën belastingplichtigen in het licht van de in de preambule van de belastingverordening uitgedrukte doelstelling van de belasting redelijk verantwoord is, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.”
(Cass., 16 juni 2016, www.cass.be, Katoennatie / Provincie Oost-Vlaanderen)
Het Hof van Cassatie verbrak in een arrest van 3.9.2015 een arrest van het hof van beroep te Gent van 25.9.2012 (Provincie Oost-Vlaanderen / Belgacom) met de volgende overweging :
“De rechter kan een belastingverordening die in een verminderd tarief voorziet voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen niet buiten toepassing laten omdat de overheid niet aantoont dat de verantwoording van de categorie van het verminderd tarief niet zou kunnen van toepassing zijn op een andere categorie van belastingplichtigen die onderworpen is aan het standaardtarief, maar moet onderzoeken of de belastingplichtige, die de strijdigheid van de tariefstructuur met het gelijkheidsbeginsel aanvoert, in concreto wordt gediscrimineerd door de toepassing van het standaardtarief omdat hij deel uitmaakt van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief kan eisen.”
Het hof van beroep te Gent had met zijn arrest van 25.9.2012 een schending van het gelijkheidsbeginsel weerhouden, omdat de Provincie niet aantoonde dat enkel agrarische bedrijven nood hadden aan een grotere oppervlakte om rendabel te zijn, zodat het, aldus het hof, kon worden aanvaard dat er geen objectieve en redelijke verantwoording bestond om enkel agrarische bedrijven een verminderd tarief te laten genieten. Het hof stelde :
“Met reden laat de geïntimeerde kennen dat het onderscheid tussen agrarische bedrijven en alle andere bedrijven niet in redelijkheid gerechtvaardigd wordt. Immers er zijn tal van andere bedrijven die nood hebben aan grotere oppervlakten en die nochtans niet kunnen genieten van de fiscale gunstmaatregel zoals voorzien voor agrarische bedrijven. De geïntimeerde toont op manifeste wijze aan dat de grondwettelijke principes van gelijkheid en niet discriminatie werden geschonden.”
(Gent, 25.9.2012, LRB, 2012, afd. 4, 51)
Deze zienswijze van het Gentse hof werd door het Hof van Cassatie NIET bijgetreden.
Het belasten van landbouwexploitatie op dezelfde wijze als de overige bedrijven zou kunnen leiden tot een niet meer te rechtvaardigen distorsies in de fiscale lasten ten nadele van landbouwbedrijven. Tot die slotsom kwam het Hof van Beroep te Gent in haar arrest van 2.10.2018.
(zie Gent, 2.10.2018, LRB, 2018, afl. 4, 35 – aanleggende partij was een partij die zonnepanelen had geplaatst – energieverwerking uit hernieuwbare bronnen)
Zeer recent oordeelde het Hof van Beroep te Gent m.b.t. het provinciaal belastingreglement Oost-Vlaanderen met arrest van 02.06.2020, aangaande de aangevoerde onwettigheid m.b.t. de verschillende behandeling van de categorie agrarische bedrijven t.a.v. de categorie fotovoltaïsche bedrijven, o.m. het volgende:
“In de overwegingen in de preambule van het provincieraadsbesluit staat (onder andere) :
Het is budgettair noodzakelijk een belasting te heffen die toelaat de uitgaven van de provincie in het algemeen te financieren (de verplichte en de facultatieve uitgaven).
Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd over meer dan zeshonderdduizend belastingplichtigen.
De belastbare grondslag moet eenvoudig meetbaar en controleerbaar zijn en bestaat derhalve uit de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning (gezinnen) of de vestiging (bedrijven) zich bevindt en die door de belastingplichtige wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Het oppervlaktecriterium met een daaraan gekoppelde gedifferentieerde tariefstructuur laat op adequate wijze toe om bij benadering en in overeenstemming met het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid, de belasting vast te stellen.
Het oppervlaktecriterium wordt als berekeningsbasis redelijk en objectief beschouwd ten einde de algemene provinciebelasting te berekenen.
De belasting beoogt belastingplichtigen met verschillende toestanden en die verscheidenheid noodzakelijkerwijs moet opgevangen worden in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor alle mogelijke soorten gezinnen en bedrijven (elk met hun eigen en meest uiteenlopende kenmerken) worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Verschillen in financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openlucht recreatieve beroeps- en bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht daar voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien, die in overeenstemming kunnen worden beschouwd met hun financiële draagkracht.
Het is verder manifest dat het rendement van landbouwgronden per oppervlakte-eenheid normaal aanzienlijk lager ligt dan dergelijk rendement voor andere bedrijven, en dat landbouwbedrijven dienen te beschikken over grote oppervlakten. Het belasten van de landbouwexploitaties op dezelfde wijze als de overige bedrijven zou in dit kader leiden tot niet meer te rechtvaardigen distorsies in de fiscale lasten ten nadele van de landbouwbedrijven. Nogmaals moet gewezen worden op de noodzaak tot vereenvoudiging, wat het niet mogelijk maakt voor elk bedrijf concreet na te gaan wat de concrete noden zijn (wat nochtans de invalshoek is van de appellante), bvb. qua oppervlakte en in een daaraan aangepaste tarifering te voorzien. Wat de specifieke groep van landbouwbedrijven betreft, kan wel op eenvoudige wijze in een differentiatie worden voorzien ten opzichte van andere bedrijven, nu het beperkt rendement per oppervlakte-eenheid en de nood aan grote oppervlakten een normaal en algemeen gekend kenmerk is van deze groep bedrijven in vergelijking met andere bedrijven (zie ook verder nog).
De appellante kan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat de financiële draagkracht van een belastingplichtige geen verantwoord criterium is van differentiatie qua omvang van de belasting. Dergelijke financiële draagkracht als criterium nemen is juist wel een verantwoord differentiatiecriterium en wordt algemeen in een geciviliseerde maatschappij beschouwd als rechtvaardig en moreel verantwoord.
Zoals de geïntimeerde terecht aanvoert, moet de appellante hoe dan ook aantonen dat ze door het betreffende belastingreglement gediscrimineerd wordt, in het bijzonder dat zij deel zou uitmaken van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief zou kunnen eisen (vgl. Cass. 3 september 2015, TFR 2016, nr. 494, 92, noot M. DE JONCKHEERE). Zoals vermeld, zijn de gronden of redenen waarom werd voorzien in een verminderd tarief voor agrarische- en openluchtrecreatieve bedrijven de volgende :
- agrarische bedrijven en openluchtrecreatieve bedrijven hebben, gelet op de eigenheid van hun activiteit, een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren ;
- agrarische bedrijven en openluchtrecratieve bedrijven hebben, in vergelijking tot andere categorieën van bedrijven, ook een lager rendement per vierkante meter.
Opdat appellante zich op een schending van het gelijkheidsbeginsel zou kunnen beroepen, moet zij dus aantonen dat : (i) ook zij een uitzonderlijke nood heeft aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen uitbaten, en (ii) dat ook zij, net zoals agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven, een lager rendement heeft per vierkante meter oppervlakte.
De appellante toont evenwel niet aan dat zij behoort tot een categorie die op deze gronden de toepassing van het verlaagd tarief zou kunnen eisen.”
(Gent, 2 juni 2020, inzake Solux Invest CVBA / Provincie Oost-Vlaanderen, onuitgegeven)
Volledigheidshalve moet gewezen worden op de rechtspraak die de differentiatie verwerpt.
Het arrest van 23.10.2018 van het Hof van Beroep te Antwerpen is daarvan het recentste voorbeeld. Hiertegen werd cassatieberoep aangetekend.
2.2. Openluchtrecreatieve bedrijven
M.b.t. de beoordeling van eventuele discriminatie tussen openluchtrecreatieve bedrijven die een verlaagd tarief genieten en andere belastingplichtigen, kan verwezen worden naar de omzendbrief 10.06.2011, coördinatie van de onderrichtingen aan de gemeentefiscaliteit (opgeheven op 15.2.2019 met ingang van 12.3.2019) waarin o.m. onder punt 3.21 “kamperen en bedrijfsbelasting” uitdrukkelijk wordt voorzien dat “aangezien kamperen een sociale vorm van recreatie is, de aanslagvoeten gematigd moeten blijven”.
Het recente arrest van 02.10.2018, uitgesproken door het Hof van Beroep te Gent, motiveert de redelijkheid van de differentiatie als volgt :
“Voor wat openlucht recreatieve bedrijven betreft, dienen dezelfde opmerkingen te worden gemaakt als voor agrarische bedrijven. Hun uitbating veronderstelt normaal en algemeen gekend een grote oppervlakte met weinig rendement.”
(Gent, 2.10.2018, LRB, 2018, afd. 4, 35)
Het betreft het belastingreglement van de provincie Oost-Vlaanderen.
D. De onderbouwing van het belastingreglement
1. Vooreerst volgt een analyse over het feit of de differentiatie in tarifering en berekening voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven al dan niet nog steeds op de feiten is geënt, zodat rekening houdende met het bovenvermelde de differentiatie kan worden weerhouden:
Op basis van de studie ‘Kerncijfers Landbouw 2018’ van Statbel, het Belgisch statistiekbureau van de Federale Overheid, blijkt dat een Vlaams landbouwbedrijf in 2017 beschikt over een gemiddelde oppervlakte van 26,4 hectare (cf. pagina 10).
In totaal zijn er op ongeveer 3630 land- en tuinbouwbedrijven in de provincie Antwerpen.
Deze land- en tuinbouwbedrijven hebben tezamen ongeveer 95.000 ha in gebruik.
De oppervlakte van de provincie Antwerpen bedraagt 2.876 km² (oftewel 287.600 ha). In 2018 kende dus 33,3% van de oppervlakte van de provincie Antwerpen een landbouwgebruik, oftewel 1/3de van de oppervlakte van de provincie.
https://www.provincieantwerpen.be/aanbod/dese/dlp/land--en-tuinbouwbeleid-/landbouw-in-cijfers.html
Inmiddels werd eveneens de studie ‘Kerncijfers Landbouw 2019’ opgesteld: in 2018 is de gemiddelde oppervlakte van een Vlaams Landbouwbedrijf zelfs gestegen naar 26,6 ha of 266.000 m² (cf. pagina 8):
In 2019 is de gemiddelde oppervlakte van een Vlaams Landbouwbedrijf nog verder gestegen naar 26,7ha of 267.000 m² (‘Kerncijfers Landbouw 2020’ van Statbel, p. 4-10):
Bedrijven uit andere sectoren hebben gemiddeld geen 267.000 m² nodig om economisch leefbaar te zijn.
Verder geldt voor de agrarische sector dat het volledige beleid Europees bepaald wordt. Landbouw is ook de enige sector waarvoor dit geldt.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU (GLB), vormt een partnerschap, enerzijds tussen landbouw en samenleving en anderzijds tussen Europa en de Europese landbouwers. Het moet:
Landbouwers krijgen, als enige sector, inkomenssteun van Europa omwille van zeer sectorspecifieke redenen.
De agrarische sector verschilt van andere sectoren omdat onder meer de volgende bijzondere omstandigheden van toepassing zijn:
Boeren moeten niet alleen kosteneffectief produceren, zij moeten ook op een duurzame en milieuvriendelijke manier werken en onze bodem en de biodiversiteit in stand houden.
Bedrijfsonzekerheden en de milieueffecten van de landbouw rechtvaardigen de belangrijke rol die de overheid speelt voor onze boeren.
Volgens de website over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU ligt het inkomen in de agrarische sector dus ongeveer 40 % lager dan dat van sectoren buiten de agrarische sector.
Ook het departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid houdt studies en statistieken bij. Deze kunnen geraadpleegd worden op de volgende website: https://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicaties-cijfers/landbouwcijfers
Uit het sectoroverzicht van de landbouw – in de categorie economische kenmerken - blijkt dat het gemiddelde familiale arbeidsinkomen per voltijdse familiale arbeidskracht 27.457 EUR bedroeg in 2016.
Op basis van de zeer specifieke ratio die achterliggend is aan het Europese Landbouwbeleid en die enkel van toepassing is op de agrarische sector, omwille van het feit dat het behoud van voedselproductie in Europa levensnoodzakelijk is, omwille van het geringe inkomen van agrarische bedrijven, en hun uitzonderlijke nood aan grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te genereren, is het aangewezen om afwijkende tarieven en een afwijkende tariefstructuur voor agrarische bedrijven te behouden.
Als agrarische bedrijven aan gemiddeld 267.000 m² zouden worden belast aan tarieven van ‘gewone’ bedrijven, zouden zij voor 2020 gemiddeld 27.588 EUR aan provinciebelasting moeten betalen. Als de provincie de agrarische sector aan zodanig hoge tarieven zou gaan belasten, zou dat betekenen dat het merendeel van de sector op een jaar tijd failliet zou gaan.
Dit kan uiteraard niet de bedoeling zijn van een algemene provinciebelasting waarvan het de bedoeling is dat de belastingdruk algemeen en evenwichtig wordt gespreid over de belastingplichtigen.
Hetzelfde geldt voor de openluchtrecreatieve bedrijven. Hun uitbating veronderstelt normaal en algemeen gekend een grote oppervlakte met weinig rendement, zoals het Hof van Beroep te Gent beaamt. Ook omwille van het maatschappelijk belang van de openlucht recreatie, maar ook omwille van de functie van de bedrijfsactiviteit als een sociale vorm van recreatie, de noodzaak van een brede toegankelijkheid, en hun bijdrage tot het algemeen welzijn, moet een lage financiële toegankelijkheidsdrempel worden nagestreefd. Openlucht recreatie komt werkelijk iedereen ten goede en dit terwijl de financiële marges in deze sector beperkt zijn en er nood is aan zeer grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren. Een gedifferentieerde behandeling door een gematigd tarief is dus redelijk verantwoord.
Als in de aanhef van het belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven wordt verwezen naar een lagere ‘tariefstructuur’ of ‘tarifering’, dient dit voor agrarische bedrijven gelezen te worden als betrekking te hebben op zowel de tarieven zelf als de wijze waarop de berekening gebeurt.
Het hebben van lagere tarieven en/of een andere tariefstructuur/berekening voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven is dus juist noodzakelijk om de toets van het gelijkheidsbeginsel te kunnen doorstaan.
In feite is het niet meer dan algemeen gezond verstand dat voor de agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven lagere tarieven en/of tariefstructuren gehanteerd worden.
Verder beoogt de belasting een diversiteit aan belastingplichtigen waarvan de verscheidenheid redelijkerwijze dient te worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën.
De normen van de belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval.
Er kan niet voor elk soort bedrijf met de meest uiteenlopende kenmerken worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Aan dit verslag worden in bijlage toegevoegd: Studie Kerncijfers Landbouw 2020, Studie Kerncijfers Landbouw 2019, Studie Kerncijfers Landbouw 2018, gedeeltelijke weergave van de website Europees Landbouwbeleid (printscreens per 01.04.2020), sectorbarometer tuin- en landbouw dd.01.02.2020 van het departement Landbouw & Visserij van de Vlaamse Overheid, gedeeltelijke weergave van de website van de provincie Antwerpen, landbouw- en plattelandsbeleid (printscreen per 28.09.2020).
2. Overeenkomstig artikel 2 van het belastingreglement is elke belastingplichtige de belasting verschuldigd per afzonderlijke vestiging hoe ook genoemd, die door hem/ haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Antwerpen gelegen is.
Een belastbare vestiging is elke oppervlakte die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie/ uitvoering van de beroeps- en bedrijfsdoeleinden.
Onder ‘gebruik’ moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van onder meer het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, conciërgewoning.
Om belastbaar te zijn, volstaat het dat een oppervlakte eventueel (nog) kan gebruikt worden, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (vb. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel nut of gebruik).
Er wordt ten onrechte gesteld dat de oppervlakte die niet wordt gebruikt of die niet rendabel is, niet in rekening mag gebracht worden voor het berekenen van de verschuldigde provinciebelasting.
De provincies hebben, krachtens artikel 170 § 4 van de Grondwet fiscale autonomie. Dit houdt in dat zij in beginsel vrij kunnen kiezen waarop en op welke wijze ze de belastingen wensen te vestigen. Hierdoor hebbend de provincies de beleidsvrijheid om vrij de belastbare materie te bepalen, d.w.z. dat ze vrij bepalen welke feiten, toestanden, zaken of handelingen aan een provinciale belasting worden onderworpen. De provincie bepaalt vrij de belastbare grondslag, d.w.z. de elementen die de grondslag uitmaken waarop de belasting wordt berekend, en bepalen vrij het belastingtarief, d.w.z. de hoogte en de wijze van de berekening van de belasting.
De bepaling/ omschrijving van de oppervlakte die de belastbare grondslag uitmaakt, is een opportuniteitskwestie die verband houdt met de grondwettelijk gewaarborgde fiscale autonomie van de Provincie. De belastbare grondslag, zijnde de oppervlakte die als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van de belasting, is redelijk, duidelijk, correct en concreet.
Noch het Grondwettelijk Hof, noch het Hof van Cassatie, noch de Raad van State zien problemen in de toepassing van het oppervlaktecriterium als berekeningsbasis.
(GwH, 15.9.2004, nr. 151/2004 ; Cass., 16.9.2009, T.Gem., 2010, 168; RvS, 27.6.2006, nr. 160.599-Twins)
“De gebruikte oppervlakte is een redelijke indicatie voor een algemene heffing op bedrijven. Het criterium van de oppervlakte is objectief, maakt een vlotte aanslag mogelijk en staat in directe verhouding tot de approximatieve bijdragecapaciteit van de belastingplichtige …”
(Antwerpen, 23 juni 2020, VHS Europe / Provincie Antwerpen, onuitgegeven)
“De oppervlakte van een bedrijf als berekeningscriterium van de belasting is aanvaardbaar en maakt in het licht van de aard en het doel van de belasting – algemene financiële toestand van de gemeente- een pertinent criterium uit.”
(L. De Meyere, Belasting op economische activiteit, LRB 2019-2? BLZ; 19)
Ook de bepaling/omschrijving van wat moet verstaan worden onder “gebruik” behoort tot de fiscale autonomie van de Provincie.
De provinciebelasting op de bedrijven dient in essentie een eenvoudige belasting te zijn, wat inhoudt dat het een belasting moet zijn die eenvoudig te heffen en te controleren is. Verder dienen de administratieve verplichtingen tot het absolute minimum te worden beperkt, om de belastingheffing zo efficiënt en rendabel mogelijk te houden.
(zie o.m. Gent, 2.10.2019, Solux Invest / Provincie Oost-Vlaanderen ; Gent, 2.6.2020, Solux Invest / Provincie Oost-Vlaanderen ; Antwerpen, 23.6.2020, VHS Europe / Provincie Antwerpen).
De Provincie heeft steeds de gehele perceeloppervlakte (uiteraard voor zover beroepsmatig en niet privé) in aanmerking genomen voor de berekening van de belasting. Dit o.m. om reden dat dit de eenvoudigste manier is om de belasting te heffen en te controleren.
Deze oppervlakten zijn een aanvaardbare aanduiding van het rendement van de belaste vestigingen van de betrokken bedrijven dan wel van de financiële mogelijkheden van de bedrijven. Alzo wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht en/of de economische rentabiliteit en op die wijze met de financiële mogelijkheden van de belastingplichtigen. Zo wordt een “algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk” bereikt en een doelstelling vermeld in de aanhef van het belastingreglement, nagestreefd.
Het feit, dat in het belastingreglement voorzien is dat ook de tot gebruik voorbehouden oppervlakten in aanmerking worden genomen voor het vaststellen van de belastbare basis, houdt in dat aldus ook rekening gehouden wordt met de financiële draagkracht, waarvan de oppervlakte van de belaste vestiging een objectieve en in redelijkheid aanvaardbare indicatie is.
Als de belasting volgens oppervlakte inhoudt dat een vereenvoudiging doorgevoerd wordt, omdat het rendement voor elk bedrijf in functie van de oppervlakte meestal verschilt, is dergelijke vereenvoudiging noodzakelijk en dus gerechtvaardigd voor de noden van de belasting, omdat het op die wijze de provincie mogelijk maakt om een criterium te voorzien dat op veel mogelijke en uiteenlopende situaties toepasbaar is, en het onbegonnen werk zou om voor elke concrete verschillende situatie in een verschillende regeling te voorzien.
Opnieuw dient te worden opgemerkt dat de provincie niet anders kan dan op vereenvoudigde wijze criteria in aanmerking te nemen met het oog op de belasting.
Er mag niet uit het oog verloren worden dat de provincie niet over officiële informatiebronnen beschikt die up-to-date informatie bevatten om te weten te komen hoe een oppervlakte precies is onderverdeeld in bebouwd, onbebouwd, economisch rendabel, economisch niet rendabel etc. Elk dossier zou apart bestudeerd moeten worden, wil de provincie enige controle houden, wat afbreuk zou doen aan de vereiste om in essentie een eenvoudige belasting te heffen en te kunnen controleren met een minimale administratieve last.
Het kadaster kan maar beschouwd worden als een zeer gedeeltelijke gegevensbron. De gegevens die het kadaster ter beschikking stelt aan de provincie zijn +- 1 tot 1,5 jaar oud. Bovendien worden in deze bron enkel eigendom en andere zakelijke rechten zoals opstal opgenomen en zijn er geen gegevens voorhanden omtrent huur, gebruik van vestigingen,… en niet de concrete aanwending / economisch gebruik / … van elk onderdeel van een perceel.
Door steeds de gehele perceeloppervlakte in aanmerking te nemen voor de belasting, worden bovendien alle belastingplichtigen op deze manier en dus op een gelijke manier behandeld.
Het is ook een manier om de tarieven laag te houden en niet te verhogen.
Indien de provincie een verschil in bebouwde en onbebouwde oppervlakte of een onderscheid naargelang de oppervlakte al dan niet, en in welke mate, een specifiek genererend rendement heeft voor de onderneming of een onderscheid maakt naargelang een deel van een perceel bijdraagt aan een welbepaalde activiteit van de onderneming, zal elke belastingplichtige aangifte moeten doen van de oppervlakte van zijn vestiging en moeten vermelden onder welke gebruikscategorieën (onderdelen van) de oppervlakten precies vallen, wat een moeilijke en bijna niet te controleren aangifte zou inhouden.
Dit zou een grote administratieve last leggen bij de belastingplichtigen, nu de provincie niet langer zou kunnen werken met voorstellen van aangifte die door belastingplichtigen enkel moeten worden teruggestuurd wanneer er iets gewijzigd is of niet correct wordt vermeld in de aangifte.
Als elke belastingplichtige aangifte zou moeten doen, zou dit op zich reeds tegenstrijdig zijn met het feit dat bij de provinciebelasting op de bedrijven de administratieve verplichtingen tot een absoluut minimum dienen te worden beperkt.
Het departement Financiën zou normalerwijze dan ook meer dan 180.000 aangiften ontvangen, hetgeen vrijwel onmogelijk is om verwerkt te krijgen. De tijdige inkohiering zou hiermee in het gedrang komen.
Bovendien kunnen de budgettaire gevolgen van het invoeren van dergelijke nieuwe categorieën moeilijk op voorhand worden ingeschat.
Dit alles terwijl een algemene provinciebelasting op bedrijven voor de provincie Antwerpen budgettair noodzakelijk is om de uitgaven, zowel de verplichte als de facultatieve, te dekken.
Teneinde de financiële gevolgen in te dijken, zouden de belastingtarieven hoogstwaarschijnlijk moeten worden verhoogd, hetgeen niet gunstig is voor belastingplichtigen en bovendien volstrekt niet in lijn ligt met het bestuursakkoord 2019 – 2024 van de provincie Antwerpen waarin wordt bepaald dat de belastingtarieven deze legislatuur niet zullen worden verhoogd, met uitzondering van de jaarlijkse indexatie.
Bovendien zou de opsplitsing in nieuwe en bijkomende categorieën oppervlakten ongetwijfeld ontelbare nieuwe betwistingen doen rijzen met belastingplichtigen, daar waar de categorieën momenteel eenvoudig en duidelijk zijn voor eenieder.
Evenmin kan de zienswijze worden gevolgd dat voor de berekening van de belasting, enkel rekening zou kunnen worden gehouden met gronden die effectief worden gebruikt.
Zoals hoger reeds gesteld, behoort het tot de fiscale autonomie om de berekening van de belasting te bepalen.
De rechtspraak aanvaardt dat ook niet effectief gebruikte gronden in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de belastbare grondslag voor een algemene bedrijfsbelasting.
In het arrest van 29.5.2012 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen zich uitgesproken over de wettigheid van een gemeentelijk belastingreglement van de gemeente Rumst, waarin de belastbare grondslag de oppervlakte van het bedrijf was. Uit het belastingreglement volgt dat de grondoppervlakten belastbaar zijn wanneer zij tot het bedrijfscomplex behoren, ook al zijn ze niet bebouwd en ook al zijn ze niet economisch productief voor het bedrijf, o.a. omwille van hun ligging in een al dan niet opgelegde groene zone of bij gebrek aan een exploitatievergunning of een milieuvergunning voor een deel van de belaste oppervlakte.
(Antwerpen, 29.5.2012, LRB, 2012, afl. 2-3, pag. 103 (samenvatting De Jonckheere))
Het Hof van Beroep te Antwerpen stelde m.b.t. de provinciale bedrijfsbelasting van de provincie Antwerpen in een arrest van 27.11.2018 m.b.t. de “vrije zone” o.m. dat op basis van de ruime bewoordingen van het reglement een vrije zone wel degelijk deel uitmaakt van de oppervlakte van een vestiging, ook als wordt ze niet effectief gebruikt.
(Antwerpen, 27.11.2018, inzake Peter Bax / Provincie Antwerpen, onuitgegeven)
De belasting, waarvan het bedrag is bepaald in functie van het aantal m² oppervlakte, die door de belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt of tot zijn gebruik wordt voorbehouden, is niet disproportioneel t.o.v. het doel, te weten de vereenvoudiging en rationalisatie van het fiscaal beleid om een algemene en redelijke spreiding van de belastingdruk over bedrijven tot stand te brengen. Er bestaat een redelijk verband van evenredigheid tussen de opgelegde belasting en het beoogde doel, zodat het proportionaliteitsbeginsel wordt nagekomen.
E. Conclusie
Omwille van onder meer al voornoemde redenen, dewelke hiervoor beknopt werden weergegeven, en alle andere redenen dewelke naar aanleiding van de hangende gerechtelijke procedures verder zouden worden uitgewerkt, alsook alle redenen die blijken uit de administratieve dossiers bij de opmaak van de belastingreglementen provinciebelasting op de bedrijven doorheen de jaren, wordt het volgende belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven 2021 ter goedkeuring voorgelegd aan de provincieraad, waarvan de verdere onderbouwing onder meer in dit verslag kan worden teruggevonden:
Voor het behoud van het evenwicht van het provinciaal budget wordt voor 2021 een provinciebelasting op de bedrijven ingevoerd.
De provincieraad van Antwerpen,
Overwegende dat op 31 december 2020 de heffingsduur verstrijkt van de verordening betreffende de heffing van de provinciebelasting op de bedrijven, goedgekeurd bij raadsbesluit van 23 april 2020;
Gelet op de artikelen 41, 162 en 170 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 en de artikelen 42, 43 §2, 15°, 144 en 180 van het provinciedecreet van 9 december 2005;
Gelet op artikel 16 van de gewone wet van 9 augustus 1980, houdende de hervorming van de instellingen, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1982;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;
Overwegende dat een belasting budgettair noodzakelijk is met als doel de uitgaven van de provincie te dekken, zowel de verplichte als de facultatieve;
Overwegende dat de provincie een beleid nastreeft met volgende kenmerken:
Overwegende dat het belastbaar feit bestaat uit elke vestiging die op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen en die door het bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden;
Overwegende dat de belasting gebaseerd is op een eenvoudig meetbare belastbare grondslag, namelijk de oppervlakte die bedrijven (natuurlijke personen met een zelfstandige beroepswerkzaamheid en rechtspersonen met winstoogmerk) gebruiken of ter beschikking hebben;
Het oppervlaktecriterium wordt als redelijk en objectief beschouwd teneinde de provinciebelasting op de bedrijven te berekenen;
Overwegende dat deze belasting een bijdrage van bedrijven beoogt in de algemene bestuurlijke uitgaven van de provincie en dat de verscheidenheid in tarifering rekening houdt met het verschil in invloed van de belastingplichtigen op deze provinciale uitgaven, onder meer wat betreft infrastructuur en algemene dienstverlening;
De belasting beoogt een diversiteit aan belastingplichtigen waarvan de verscheidenheid redelijkerwijze dient te worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor elk soort bedrijf met de eigen en meest uiteenlopende kenmerken worden voorzien in een specifieke belastingregeling;
Verschillen inzake financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit van categorieën van belastingplichtigen maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering;
Overwegende dat het heffen van minimumbelastingen gerechtvaardigd is doordat mag aangenomen worden dat de voorziene minimumbedragen van die aard zijn dat ze binnen ieders draagkracht liggen;
Overwegende dat de belastingtarieven jaarlijks worden aangepast aan de indexevolutie. Zo bedraagt bijvoorbeeld de minimumbelasting voor bedrijven voor 2021 101 EUR, de voorgaande jaren bedroeg dit tarief 100 EUR (2020), 98 EUR (2019), 96 EUR (2018), 94 EUR (2017), 92 EUR (2016), 93 EUR (2015), 92 EUR (2014), etc.;
Overwegende dat bedrijven aldus op een evenwichtige manier bijdragen tot de financiering van het provinciaal beleid;
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openlucht recreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement genereren per m² oppervlakte, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De financiële draagkracht van de belastingplichtige en/of economische rentabiliteit kan een verantwoord criterium zijn voor de differentiatie qua omvang van de belasting;
Een verminderd tarief en/of tariefstructuur is verantwoord voor agrarische bedrijven en openlucht recreatieve bedrijven.
Uit studies blijkt dat het inkomen van de agrarische sector aanzienlijk lager is en dat deze sector nood heeft aan grotere oppervlakten om een economische leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren.
Op basis van de zeer specifieke ratio die achterliggend is aan het Europese Landbouwbeleid en die enkel van toepassing is op de agrarische sector, omwille van het feit dat het behoud van voedselproductie in Europa levensnoodzakelijk is, omwille van het geringe inkomen van agrarische bedrijven, en hun uitzonderlijke nood aan grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te genereren, is het aangewezen om afwijkende tarieven en een afwijkende tariefstructuur voor agrarische bedrijven te behouden.
Overwegende dat o.m. om deze redenen een gedifferentieerde behandeling van agrarische bedrijven dan ook t.a.v. de provinciebelasting op de bedrijven redelijk verantwoord is;
Gelet op het maatschappelijk belang van de openlucht recreatie, maar ook de functie van de bedrijfsactiviteit als een sociale vorm van recreatie, de noodzaak van een brede toegankelijkheid, en hun bijdrage tot het algemeen welzijn, moet een lage financiële toegankelijkheidsdrempel worden nagestreefd. Openlucht recreatie komt iedereen ten goede terwijl de financiële marges in deze sector beperkt zijn en nood is aan zeer grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren. Een gedifferentieerde behandeling door een gematigd tarief is redelijk verantwoord;
Door voor deze categorieën van belastingplichtigen in aangepaste tarieven en/of tariefstructuur te voorzien, wordt eveneens tegemoetgekomen aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit van categorieën van belastingplichtigen;
Op voorstel van de deputatie,
BESLUIT:
Artikel 1:
Voor het aanslagjaar 2021 wordt door de provincie Antwerpen een provinciebelasting op de bedrijven geheven.
De belasting wordt gevorderd van:
De natuurlijke persoon die uit hoofde van zijn zelfstandige beroepswerkzaamheid uitsluitend optreedt als werkend vennoot of als bestuurder in een overeenkomstig de provinciebelasting op de bedrijven belastbare vennootschap wordt niet als belastingplichtig beschouwd in de zin van art. 1, §1, eerste lid van dit reglement;
De rechtspersonen vermeld in de artikelen 180 tot en met 182 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn niet belastingplichtig in de zin van art. 1, §2, eerste lid van dit reglement.
De rechtspersonen vermeld in de artikelen 180 tot en met 182 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn niet belastingplichtig in de zin van art. 1, §3, eerste lid van dit reglement.
Artikel 2:
Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd per afzonderlijke vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen.
Elke belastingplichtige, vermeld in artikel 1, wordt geacht over een belastbare vestiging te beschikken, waarvoor minstens de minimumbelasting verschuldigd is.
Een belastbare vestiging is elke oppervlakte die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie/uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden.
Onder een oppervlakte wordt het volgende verstaan: elk (gedeelte van een) onroerend goed, elke lokaliteit of ruimte onder gelijk welke vorm en die individueel of collectief worden gebruikt of kunnen gebruikt worden, met inbegrip van de plaats of het adres waarop een maatschappelijke of administratieve zetel gevestigd is.
Onder “gebruik” moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van onder meer het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, conciërgewoning.
Om belastbaar te zijn, volstaat het dat een oppervlakte eventueel (nog) kan gebruikt worden, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (vb. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel nut of gebruik).
Aan elkaar grenzende oppervlakten worden als één vestiging beschouwd, op voorwaarde dat deze oppervlakten niet van elkaar gescheiden zijn door een openbare weg of een openbare waterloop. Twee of meer oppervlakten met elkaar verbonden door het bestaan van een wettelijk toegekende wegvergunning, worden beschouwd als één enkele vestiging.
Met wegvergunning wordt bedoeld: een vaste en duurzame constructie onder, op of boven de openbare weg en/of openbare waterloop (bv. tunnel, overbrugging).
Een belastingplichtige van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend een ambulant karakter hebben, heeft een belastbare vestiging op het adres van zijn/haar in de provincie Antwerpen gelegen verblijfplaats (waar in het kader van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden de opslag van goederen of materiaal, de voorbereiding, de planning, de organisatie, de administratieve ondersteuning of het beheer in de ruimste zin gebeuren of kunnen gebeuren).
Artikel 3:
De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt.
Voor de vaststelling van de belastbare gebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt, wordt in voorkomend geval de oppervlakte gemeten van elk ondergrondse en bovengrondse bouwlaag met inbegrip van de buitenmuren, evenals van het gebruikte of tot gebruik aan te wenden dak, doch met uitsluiting van het gedeelte dat uitsluitend als woongelegenheid van de belastingplichtige – natuurlijke persoon – wordt gebruikt.
De dakoppervlakte is niet belastbaar onder de volgende voorwaarden die gelijktijdig dienen vervuld te zijn : het dak is niet bereikbaar voor externen én de belastingplichtige heeft op dezelfde vestiging een oppervlakte ter beschikking voor minstens de dakoppervlakte.
De oppervlakte die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen gebruikt wordt of ter beschikking is, wordt in hoofde van iedere belastingplichtige belast pro rata van de door hem/haar exclusief gebruikte of ter beschikking zijnde gebouwde en ongebouwde oppervlakten.
Indien de gemeenschappelijke oppervlakte eveneens gebruikt wordt door, of ter beschikking is van niet-belastingplichtigen, dan wordt bij de vaststelling van de belastbare oppervlakte het gedeelte van de gemeenschappelijke oppervlakte dat pro rata kan worden toegewezen aan niet-belastingplichtigen in mindering gebracht.
Artikel 4:
4.1. Elke belastingplichtige, vermeld in artikel 1, moet per afzonderlijke vestiging aangifte doen. Het provinciebestuur van Antwerpen stelt aangifteformulieren ter beschikking.
De correct ingevulde, gedag- en gehandtekende aangiften moeten uiterlijk op 20 april 2021 toekomen bij het Provinciebestuur van Antwerpen, dienst fiscaliteit, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen.
4.2. Wanneer alle aangiftegegevens van een vestiging gekend zijn door de dienst fiscaliteit van de provincie Antwerpen, kan aan de belastingplichtige daarvoor een voorstel van aangifte worden bezorgd, waarop de aangiftegegevens reeds staan ingevuld.
4.3. Een belastingplichtige is vrijgesteld van de in 4.1. voorgeschreven aangifteplicht op voorwaarde dat hij/zij een voorstel van aangifte ontving.
4.4. De vrijstelling, vermeld onder 4.3., geldt slechts indien de voorgedrukte gegevens op het voorstel van aangifte overeenstemmen met de werkelijkheid. Indien de belastingplichtige vaststelt dat de voorgedrukte gegevens onjuist en/of onvolledig zijn, moet hij/zij het voorstel van aangifte verbeterd terugzenden. De terugzending moet tijdig gebeuren zoals beschreven in 4.1.
Het teruggezonden voorstel van aangifte moet duidelijk en volledig alle correcte gegevens vermelden en de nodige verbeteringen moeten worden aangebracht.
4.5. Het is de belastingplichtige die moet bewijzen dat hij/zij het verbeterde voorstel van aangifte of de aangifte tijdig en correct indiende.
4.6. Voor elke vestiging waarvoor een belastingplichtige geen aangifteformulier of voorstel van aangifte heeft ontvangen is hij/zij verplicht, uiterlijk op 20 april 2021, aan de in 4.1. vermelde dienst de voor aanslag noodzakelijke gegevens ter beschikking te stellen, eventueel op het formulier dat daartoe op verzoek zal worden toegezonden.
4.7. Tevens moet de belastingplichtige, vermeld onder artikel 1, binnen de maand uit eigen beweging aangifte doen, vergezeld van de nodige bewijsstukken, bij de in 4.1. vermelde dienst van:
Artikel 5:
Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt als volgt bepaald:
101 EUR per vestiging met een oppervlakte tot 1.000 m² (10 are);
432 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² (10 are) tot 5.000 m² (50 are);
1.079 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² (50 are) tot 10.000 m² (1 ha);
3.234 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² (1 ha) tot 50.000 m² (5 ha);
10.778 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² (5 ha) tot 100.000 m² (10 ha);
21.558 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 100.000 m² (10 ha) tot 200.000 m² (20 ha).
De fractie van 1 m² wordt als 1 m² beschouwd.
Vestigingen met een oppervlakte van meer dan 200.000 m² (20 ha) worden belast op basis van 21.558 EUR voor de eerste 200.000 m² (20 ha), verhoogd met 9 EUR per 100 m² (1 are) of gedeelte van 100 m² (1 are) voor de schijf van de oppervlakte boven de 200.000 m² (20 ha).
Artikel 6:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 gelden voor de agrarische bedrijven volgende heffingen:
Basisbedrag: 183 EUR, vermeerderd met:
9 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte ervan boven 200.000 m² (20 ha) landbouwoppervlakte;
35 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte ervan boven 50.000 m² (5 ha) tuinbouwoppervlakte in open lucht;
4,50 EUR per 100 m² (1 are) of gedeelte ervan boven 5.000 m² (50 are) tuinbouwoppervlakte in serres.
Artikel 7:
Voor de toepassing van artikel 6 wordt het volgende verstaan onder:
- agrarisch bedrijf: een bedrijf waarvan de hoofdwerkzaamheden bestaan uit landbouw en/of tuinbouw;
- landbouw- en/of tuinbouwoppervlakte: elke oppervlakte voor landbouw en/of tuinbouw;
- serre: elke duurzame constructie die gebruikt wordt of bestemd is voor de tuinbouwteelt.
Artikel 8:
Voor de begrippen van artikel 7 gelden volgende bepalingen:
Voor de hierboven vermelde begrippen gelden volgende bepalingen:
° het houden van dieren voor de vlees-, melk- of eierproductie;
° en/of het kweken/fokken van dieren voor:
° de vacht;
° het bekomen van jongen;
° het africhten en opleiden van jongen.
Artikel 9:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 gelden voor de openluchtrecreatieve bedrijven volgende heffingen:
435 EUR per vestiging met een oppervlakte tot 50.000 m² (5 ha);
1.087 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² (5 ha) tot 100.000 m² (10 ha);
2.783 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 100.000 m² (10 ha) tot 200.000 m² (20 ha).
Vestigingen met een oppervlakte van meer dan 200.000 m² (20 ha) worden belast op basis van 2.783 EUR voor de eerste 200.000 m² (20 ha), verhoogd met 44 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte van 10.000 m² (1 ha) voor de schijf van de oppervlakte boven de 200.000 m² (20 ha).
Artikel 10:
Voor de toepassing van artikel 9 wordt het volgende verstaan onder:
Artikel 11:
Voor de begrippen van artikel 10 gelden volgende bepalingen:
Artikel 12:
Belastingplichtigen die door de aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook gronden gebruiken voor landbouw en/of tuinbouw en/of openluchtrecreatie zoals bedoeld in artikelen 7, 8, 10 en 11 worden - naast de reglementaire taxatie voor de andere belastbare oppervlakten - voor bedoelde gronden belast tegen het tarief voor agrarische bedrijven en/of openluchtrecreatieve bedrijven.
Artikel 13:
De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar. Het feit dat in de loop van het aanslagjaar een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige beëindigt, een vennootschap ophoudt te bestaan, de belastbare oppervlakte vermindert en/of een belastbare vestiging wordt gesloten of verlaten, geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering of teruggave.
Indien bewezen wordt dat een natuurlijke persoon zijn/haar mogelijkheid tot uitoefening van een zelfstandige beroepswerkzaamheid uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief beëindigde of indien bewezen wordt dat een vennootschap uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief ophield te bestaan, gaat de hoedanigheid van belastingplichtige verloren. Bij een tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden of bij een inactiviteit of zolang de vereffening van een vennootschap niet is afgesloten, blijft de hoedanigheid van belastingplichtige verder bestaan.
Artikel 14:
De in artikel 4 bedoelde aangiften mogen worden ingediend door middel van procedures waarbij informatica- en telegeleidingstechnieken worden aangewend en die het behoud van de integriteit van de elektronische documenten waarborgen evenals de toerekening ervan aan de belastingplichtige.
De gegevens van elke aangifte die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
Artikel 15:
Bij gebrek aan aangifte binnen de in artikel 4 gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte, kan de belasting ambtshalve worden ingekohierd.
De ambtshalve inkohiering gebeurt met een verhoging, waarbij per vestiging het aangiftegedrag van de belastingplichtige voor dit en vorige belastingjaren in aanmerking wordt genomen:
Deze verhogingen worden per vestiging toegepast, ongeacht of het om één of meer overtredingen per aanslagjaar gaat, en met dien verstande dat tijdige en correcte aangifte gedurende twee opeenvolgende jaren de goede trouw in hoofde van de belastingplichtige volledig herstelt, waardoor de aanslag bij de eerstvolgende overtreding met slechts 10 % wordt verhoogd.
Elke belastingverhoging bedraagt minimum 12 EUR. De belastingverhoging blijft echter beperkt tot 200 % van de verschuldigde belasting.
De gegevens van elk document dat verband houdt met een ambtshalve inkohiering die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
Artikel 16:
De aanslagbiljetten worden onverwijld aan de belastingschuldigen verzonden.
De belastingplichtige kan, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet.
De bezwaartermijn zoals uiteengezet in artikel 17, 2e lid vangt aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informatietechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is aangeboden.
Artikel 17:
Een bezwaar moet schriftelijk worden ingediend bij de deputatie van de provincie Antwerpen, Belastingbezwaren, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen, ondertekend en gemotiveerd zijn.
De termijn om op straffe van verval een bezwaarschrift in te dienen, bedraagt drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
Een bezwaar mag ook worden ingediend per e-mail. Het bezwaarschrift dient op het e-mailadres belastingen@provincieantwerpen.be toe te komen, binnen de termijn in het tweede lid bepaald.
Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger het vraagt in het bezwaarschrift, wordt de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd op een hoorzitting.
De gegevens van elk bezwaar die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
[1] Cass. 27 juni 2014, AR. F.13.0092.F, RFRL 2015, afl. 1, 50;
Cass. 13 februari 2014, AR. F.13.0073.N, www.cass.be;
Cass. 6 mei 1999, AR F.98.0088.F, (Gemeente Rendeux / Deschuyter) Arr.Cass. 1999, 622; Bull. 1999, 641; FJF 2001, 275 en http://www.monkey.be (1 september 2008); http://www.cass.be (18 oktober 2001); LRB 1999 (samenvatting), afl. 4, 207
[2] Cass 29 oktober 1968, Rev. Fisc., 1969, 520
[3] Cass 5 oktober 1990, AR F 1818 N, www.cass.be;
Cass 15 januari 2004, AR F.02.0006.N, www.cass.be
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 36
totaal aantal tegenstanders: 0
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 0
Met als gevolg: Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Geen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
Geen
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 23 april 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/3 | APB Havencentrum. Aanpassing meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2021). Financieel evenwicht met de toelichting bij de aanpassing van de kredieten. Goedkeuring.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 23 april 2021
Door uw raad werd in vergadering van 6 december 2019 het Meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2020) van het APB Havencentrum goedgekeurd.
Ondertussen heeft de raad van bestuur van het APB Havencentrum een eerste wijziging hieraan vastgesteld. In dit aangepast meerjarenplan worden de financiële consequenties voor de genomen beleidskeuzes opgenomen.
Het financieel document werd toegevoegd als bijlage van dit besluit en bevat naast de strategische nota met een overzicht van de te realiseren beleidsdoelstellingen en actieplannen drie onderdelen :
- Aangepast meerjarenplan conform schema’s M1-> M3
- Aangepaste toelichting meerjarenplan volgens schema’s T1 ->3 en de financiële risico’s en assumpties voor de planningsperiode
- Overzicht met toelichting van de verschuivingen
De jaarlijkse dotatie, die door het provinciebestuur ten behoeve van het autonoom provinciebedrijf dient voorzien te worden om haar missie en activiteiten te ontwikkelen verhoogt in het aangepast meerjarenplan met :
- 1.700 EUR voor 2020
- 1.700 EUR voor 2021
- 1.700 EUR voor 2022
- 1.700 EUR voor 2023
- 1.700 EUR voor 2024
- 1.700 EUR voor 2025
Dit verslag werd door de deputatie goedgekeurd in zitting van 4 juni 2020.
Het aangepaste meerjarenplan 2020-2025 van het autonoom provinciebedrijf werd door de raad van bestuur van het APB vastgesteld op 4 juni 2020.
De provincieraad van Antwerpen,
Gelet op de artikelen 225 tot 237 van het provinciedecreet;
Gelet op het provincieraadsbesluit van 28 november 2013 houdende goedkeuring van de statuten van het autonoom provinciebedrijf Havencentrum;
Gelet op de beheersovereenkomst met het autonoom provinciebedrijf Havencentrum;
Gelet op het provincieraadsbesluit van 6 december 2019 houdende goedkeuring van het initiële meerjarenplan 2020-2025 en de kredieten 2020;
Gelet op de vaststelling van het aangepaste meerjarenplan 2020-2025 en de kredieten 2020 door de raad van bestuur van het APB Havencentrum in zitting van 4 juni 2020;
Op voorstel van de deputatie,
BESLUIT:
Artikel 1:
Goedgekeurd wordt het aangepaste meerjarenplan 2020-2025 (boekjaar 2020) van het autonoom provinciebedrijf Havencentrum.
Artikel 2:
Goedgekeurd wordt dat het autonoom provinciebedrijf Havencentrum voor de realisatie van de doelstellingen een dotatieverhoging van zal ontvangen van :
- 1.700 EUR voor 2020
- 1.700 EUR voor 2021
- 1.700 EUR voor 2022
- 1.700 EUR voor 2023
- 1.700 EUR voor 2024
- 1.700 EUR voor 2025
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 36
totaal aantal tegenstanders: 0
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 0
Met als gevolg: Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Geen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
Geen
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 23 april 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/4 | APB Havencentrum. Jaarrapport 2020 en jaarrekening 2020. Kennisneming.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 23 april 2021
Artikel 236bis &2 van het provinciedecreet bepaalt dat de raad van bestuur van een APB zich jaarlijks moet uitspreken over de vaststelling van de jaarrekening. De provincieraad neemt kennis van de jaarrekening en brengt advies uit op basis van onder meer het verslag van de revisor. Het revisorenverslag geeft aan of de jaarrekening juist en volledig is en een waar en getrouw beeld geeft van de financiële toestand van het APB. Het advies van uw raad wordt, samen met de jaarrekening, overgemaakt aan de Vlaamse Regering die binnen een termijn van honderdvijftig dagen een besluit neemt over de goedkeuring van de jaarrekening. Indien er binnen deze termijn geen besluit is genomen door de Vlaamse Regering wordt ze geacht de jaarrekening goed te keuren.
Daarnaast werd in de beheersovereenkomst tussen de provincie Antwerpen en het APB onder artikel 8 opgenomen dat het APB een jaarrapport moet voorleggen. Het jaarrapport is een rapporteringdocument waarin verantwoording wordt afgelegd over wat het verzelfstandigd agentschap gedaan heeft het afgelopen jaar. Dit bevat minimaal een kwalitatief hoofdstuk, een kwantitatief hoofdstuk met de realisatiegraad van de indicatoren, een financieel hoofdstuk en een personeelshoofdstuk.
Het jaarrapport (wat eveneens geldt als geïllustreerd jaarverslag) kan u raadplegen via deze link: http://publicaties.provincieantwerpen.be/havencentrum-jaarverslag-2019/cover/ - het BBC-rapport met de jaarrekening zijn digitaal toegevoegd deze werden door de raad van bestuur goedgekeurd in vergadering van 26/5/20.
De jaarrekening 2019 sluit af met een balanstotaal van 1.461.577,05 EUR en een te verwerken resultaat van 146.590,34 EUR. Het resultaat op kasbasis bedroeg 1.143.289,17 EUR.
De raad van bestuur zal dit resultaat als volgt bestemmen: 146.590,34 EUR te verrekenen met het gecumuleerde resultaat van de vorige boekjaren.
De verklaring van de bedrijfsrevisor met betrekking tot deze jaarrekening is afgelegd zonder voorbehoud. Het volledige verslag van de bedrijfsrevisor is toegevoegd aan het jaarrapport.
Op grond van dit verslag en het besluit van de raad van bestuur over de goedkeuring van de jaarrekening 2019 stelt de deputatie aan uw raad voor een gunstig advies uit te brengen over deze jaarrekening.
Als digitale bijlage is tevens de doelstellingenrealisatienota van het APB Havencentrum toegevoegd waarin de beleidseffecten worden weergegeven.
Daarnaast werden het geïllustreerd jaarverslag, de afschrijvingstabel en de beoordeling van het milieumanagementsysteem (MMS) digitaal toegevoegd als onderdeel van het jaarrapport.
Dit verslag is goedgekeurd in deputatiezitting van 4 juni 2020.
De provincieraad van Antwerpen,
Gelet op artikel 236bis van het provinciedecreet;
Gelet op Titel 6 – Hoofdstuk 1 van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
Gelet op de goedkeuring van het jaarrapport en de jaarrekening 2019 door de raad van bestuur van het APB Havencentrum in vergadering van 26/5/20;
Gelet op artikel 8 van de beheersovereenkomst tussen de provincie Antwerpen en het APB;
Gelet op het verslag van de revisor en zijn verklaring zonder voorbehoud betreffende de jaarrekening;
Op voorstel van de deputatie,
BESLUIT:
Artikel 1:
Kennis wordt genomen van het jaarrapport 2019 van het autonoom provinciebedrijf Havencentrum
Artikel 2:
Kennis wordt genomen van de jaarrekening 2019 van het APB Havencentrum. Gunstig advies wordt uitgebracht over deze jaarrekening en voor goedkeuring overgemaakt aan de Vlaamse Regering.
Artikel 3:
Kennis wordt genomen van de doelstellingenrealisatienota van het APB Havencentrum.
Artikel 4:
Kennis wordt genomen van de beslissing van de raad van bestuur om het resultaat als volgt te bestemmen: het resultaat van 146.590,34 EUR te verrekenen met het gecumuleerde resultaat van de vorige boekjaren.
Artikel 5
Kennis wordt genomen van de beslissing van de raad van bestuur om volgende bestemde fondsen aan te leggen:
Bijlagen:
Bijlage 1: 1_APB_HC_jaarrapport 2019
Bijlage 2: 2_ APB_HC_doelstellingenrealisatienota_2019
Bijlage 3: 3_APB_HC_jaarrekening 2019_BBC rapport
Bijlage 4: 4_APB_Havencentrum _afschrijvingstabel_2019
Bijlage 5: 5_APB_Havencentrum_verslag bedrijfsrevisor_JR 2019
Bijlage 6: 6_APB_Havencentrum_beoordeling_MMS_2019
Bijlage 7: 7_APB_Havencentrum_geïllustreerd jaarverslag met cijfermateriaal
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 36
totaal aantal tegenstanders: 0
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 0
Met als gevolg: Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Geen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
Geen
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 23 april 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/5 | Jaarrekening 2020 - Vaststelling.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 23 april 2021
Overeenkomstig artikel 43, §2, 3°, artikel 141 en artikel 152 van het Provinciedecreet, spreekt de provincieraad zich in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op het financiële boekjaar waarop de rekening betrekking heeft, uit over de vaststelling van de jaarrekening.
Thans wordt de jaarrekening 2019 aan de provincieraad ter vaststelling voorgelegd. Hierbij enige toelichting.
a. Bestemde gelden: OVV Provincie Antwerpen
Overeenkomstig de onderrichtingen van Vlaanderen, werd de OVV pensioenen in de jaarrekening 2016 overgeboekt van de financiële vaste activa naar de geldbeleggingen. Op 31/12/2018 bedroeg de waarde van de OVV 120.774.215,52 EUR. In de loop van 2019 daalde dit bedrag door de onttrekkingen ter financiering van de pensioenenuitgaven ten bedrage van 17.349.087,00 EUR maar door het positieve beleggingsresultaat ten bedrage van 19.748.725,13 EUR is het bedrag uiteindelijk gestegen tot 123.173.853,65 EUR.
Eindsaldo bestemde gelden 2019 = waarde OVV op 31/12/2019 = 123.173.853,65 EUR.
b. Financiering door middel van thesauriebewijzen
In zitting van 1 oktober 2002 heeft de provincieraad beslist dat de externe financiering vanaf dienstjaar 2003 in principe gebeurt via uitgiftes van thesauriebewijzen met indekking door een Interest Rate Swap (IRS). Deze techniek komt erop neer dat de facto een lening gesimuleerd wordt op lange termijn (meestal circa 10 jaar) met aflossingen en intresten volgens een contractueel bepaald schema door middel van vooraf vastgelegde opeen aansluitende financieringen op korte termijn (meestal 3 maand). De boekingswijze werd bij aanvang uitgewerkt in overleg met het Rekenhof en is sinds 2003 zo toegepast geworden.
Eind 2016 werd het thesauriebewijzenprogramma Belfius uitgebreid met de mogelijkheid tot het uitgeven van obligaties (Medium Term Notes) op lange termijn. Van deze mogelijkheid werd in 2017 voor de eerste maal gebruik gemaakt. In 2019 werden er Medium Term Notes uitgegeven ten bedrage van 39.350.000 EUR. Bij deze werkwijze dient er geen IRS te worden aangegaan.
Bij de goedkeuring van de jaarrekening 2016 werd door de Vlaamse Overheid de opmerking geformuleerd dat de door de provincie uitgegeven thesauriebewijzen niet meer als een financiering op lange termijn mogen geboekt worden, maar als een schuld op korte termijn. Dit op basis van een instructienota van ABB van 23 maart 2015. Concreet betekent dit dat noch de opname, noch de aflossingen mogen beschouwd worden als budgettaire verrichtingen. Dit gaf aanleiding tot volgende aanpassingen ten overstaan van de vroegere werkwijze :
1. Correctie gecumuleerd budgettair resultaat 2016 in de jaarrekening 2017 met het saldo van de opgenomen “leningen” en de “aflossingen” op 31 december 2016:
-134.102.000 EUR tot een bedrag van 166.835.185 EUR.
2. Ontvangsten en terugbetalingen van thesauriebewijzen vanaf 2017 uitsluitend te boeken in de algemene boekhouding.
3. Financiering via thesauriebewijzen wordt vanaf 2017 in de balans volledig uitgedrukt als een schuld op korte termijn.
Om deze werkwijze budgettair te compenseren dient men de herfinanciering van de lopende thesauriebewijzen telkens opnieuw in te schrijven in het budget en het meerjarenplan.
In het budget 2019 werden volgende bedragen ingeschreven voor financiering:
Ontvangsten
Uitgaven
Wat de Medium Term Notes betreft, werd voor 39.350.000 EUR aan financiering opgenomen en voor 5.275.000 EUR aan kapitaal afgelost. Deze verrichtingen werden als dusdanig verwerkt in de algemene en budgettaire boekhouding.
In de loop van 2019 werd de provincie Antwerpen aangesproken als borgsteller voor de lening aangegaan door Braxgata Invest CVBA bij AG Insurance. Deze lening stond voor een bedrag van 5.484.210,19 EUR in klasse 0 van de jaarrekening 2018. De provincieraad keurde in zitting van 27 juni 2019, in het kader van een algemene oplossing voor de financiële problemen van de hockeyclub, de overname van de lening goed en machtigde de deputatie en de financieel beheerder om over te gaan tot herfinanciering van deze lening, al dan niet via een andere kredietverstrekker.
De overname van de lening voor het op dat ogenblik uitstaande bedrag aan kapitaal van 5.471.109,57 EUR en de daarop volgende integrale terugbetaling ervan door de provincie aan kredietverstrekker AG Insurance werden geregistreerd in de algemene en budgettaire boekhouding.
De herfinanciering van de lopende thesauriebewijzen bleek niet nodig. Er gebeurden aflossingen ten bedrage van 18.082.340 EUR, die conform de instructies van ABB Vlaanderen niet in de budgettaire boekhouding werden opgenomen.
Conclusie
Enerzijds bleek de herfinanciering van de lopende thesauriebewijzen niet nodig en werden bijgevolg de gebudgetteerde opbrengsten ten bedrage van 56.130.560 EUR niet gerealiseerd. Anderzijds gebeurden er effectief aflossingen m.b.t. deze lopende thesauriebewijzen ten bedrage van 18.082.340 EUR die echter niet als budgettaire uitgaven werden verwerkt.
Het op te nemen leningsbedrag voor boekjaar 2020 wordt daarom bij de overdracht van de financieringskredieten 2019 verhoogd met 38.048.220 EUR. Dit is het openstaand saldo van de thesauriebewijzen op 31 december 2019.
c. Jaarrekening 2019
Het budgettair resultaat van boekjaar 2019 bedraagt +42.211.922 EUR. Dit resultaat wordt positief door:
- de door de OVV gerealiseerde beleggingsopbrengst van 19.748.725 EUR dat als een exploitatieopbrengst werd geboekt
- het niet meer budgettair verwerken van de kapitaalsaflossingen van de financiering via thesauriebewijzen ten bedrage van 18.082.340 EUR.
Zonder de opbrengst van de OVV en met de uitgaven voor de aflossingen, zou het budgettair resultaat van boekjaar 2019 dus +4.380.857 EUR bedragen.
Het resultaat op kasbasis 2019 bedraagt +70.622.724 EUR. Zonder de gewijzigde boekingswijze voor de thesauriebewijzen zou dit cijfer +108.670.944 EUR bedragen, zijnde 70.622.724 EUR + 38.048.220 EUR (het openstaand saldo van de thesauriebewijzen per 31/12/2019 zoals hierboven toegelicht).
De jaarrekening 2019 eindigt met een autofinancieringsmarge van +42.562.724 EUR. De autofinancieringsmarge wordt positief beïnvloed door het door de OVV gerealiseerde beleggingsopbrengst van 19.748.725 EUR en door het niet meer budgettair verwerken van de aflossingen van de thesauriebewijzen ten bedrage van 18.082.340 EUR.
De algemene boekhouding 2019 eindigt met een balanstotaal van 1.111.816.244 EUR en een overschot van 29.240.851 EUR.
d. Verslag van het Rekenhof
In de toepassing van artikel 66 van de provinciewet stelt het Rekenhof een verslag over de jaarrekening. Dit verslag is ter kennisneming bijgevoegd.
Bijlagen raadpleegbaar in Sindala:
- Jaarrekening 2019
- Brief van het Rekenhof
- Verslag van het Rekenhof bij de jaarrekening 2019
Dit verslag werd door de deputatie goedgekeurd in zitting van 4 juni 2020.
De provincieraad van Antwerpen,
Gelet op artikel 43, §2, 3°, artikel 141 en artikel 142 van het Provinciedecreet;
Gelet op het goedkeuringsbesluit van de deputatie over de jaarrekening 2019 in zitting van 30 april 2020;
Op voorstel van de deputatie,
BESLUIT:
Enig artikel:
De jaarrekening 2019 van de provincie Antwerpen wordt vastgesteld.
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 36
totaal aantal tegenstanders: 0
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 0
Met als gevolg: Goedgekeurd met 36 stemmen ja, bij 0 stemmen nee en bij 0 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Ilse
Jacques,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Valery
Van Gorp,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Geen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
Geen
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Kennis wordt genomen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 23 april 2021 Interpellatie
|
Agenda nr. 6/1 | Interpellatie
|
Dit is een kort agendapunt als interpellatie om het tekort aan wc-papier aan te kaarten: Er is een tekort …